Naar aanleiding van het TPACK symposium op de ORD, waar discussie ontstond over de T van TPACK, heb ik met een aantal mensen nog eens verder gepraat over het wel of niet "wegintegreren" van de T. De T staat voor Technology, een term die wij over het algemeen vertalen als ict, of binnen de opleiding Onderwijskunde in Twente ook wel als media. De T staat in het model van Koehler en Mishra gekoppeld aan de K (TK) om aan te geven dat het over Technological Knowledge gaat, kennis over ict: kennis over de mogelijkheden en de toepassingen, maar het gaat ook de vaardigheden om ict te gebruiken.
De T komt in het model op 3 andere manieren voor: Technological Content Knowlegde (TCK, kennis over de relatie van ict en vakinhoud en hoe je die vakinhoud op verschillende manieren kan presenteren), Technological Pedagical Knowlegde (TPK, kennis over de relatie van ict en didactiek en hoe didactiek kan veranderen als je ict gebruikt) en natuurlijk bij Technolocial Pedagogical Content Knowlegde (TPCK of TPACK), waarvan Koehler en Mishra zeggen “…at the heart of good teaching there are three components: content, pedagogy and technology, plus the relationship among and between them...” (Koehler & Mishra, 2009).
Het woord "Technology" dat Koehler en Mishra gebruiken is een veelomvattend begrip. Technologie kan volgens hen wijzen op apparaten (bijvoorbeeld een schoolbord, een overheadprojector, een laptop, of een grafische rekenmachine) en het kan betrekking hebben op een omgeving waarin technologie wordt gebruikt (bijvoorbeeld een elektronische leeromgeving, internet, een simulatie, of een online cursus). In de opvatting van Koehler en Mishra hoeft technologie niet alleen betrekking te hebben op digitale technologie, maar is het een neutraal begrip en kan het zowel gaan om traditionele media, zoals het schoolbord en de overheadprojector, en op moderne media, zoals de computer en digitale video. In de praktijk van het onderzoek naar TPACK gaat het echter altijd om digitale technologie.
Toch vind ik het belangrijk om dit te noemen. Het gaat om hulpmiddelen die een docent gebruikt om het onderwijs te verzorgen. Zoals we in onze literatuurstudie ook aangeven was in het oorspronkelijke denken over PCK (Shulman, 1986) ook impliciet een rol weggelegd voor technologie: het gebruiken van analogieën, illustraties, voorbeelden, uitleg en demonstraties om ingewikkelde concepten te kunnen uitleggen behoort ook volgens Shulman juist tot de kerncompetenties van docenten. Waarom dan toch de T? Aan de ene kant vanwege de redenen die ik in een eerder bericht noemde (bijhouden van snelle ontwikkelingen op ict-gebied en het feit dat je altijd rekening moet houden met de manier waarop je je onderwijs ondersteunt), maar de reactie van Pløn Verhagen n.a.v. mijn bericht en het gesprek met hem daarover zorgde ervoor dat ik er nog verder over aan het nadenken ben. Pløn geeft aan dat de T staat voor de gereedschapskennis van de onderwijsontwerper en de leraar, voor kennis van en vaardigheden in het omgaan met onderwijsmedia die vaak complex zijn en niemand komt aanwaaien, ook (aanstaande) leraren niet. Toch moeten docenten er iets mee, omdat de dynamiek van het huidige onderwijs volgens Pløn vraagt om "vaardige en lenige aanpassing van de moderne leraar aan voortdurend veranderende omstandigheden, niet in de laatste plaats als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van media en communicatie".
De T van TPACK.. een logisch onderdeel van het repertoire van de leraar, net als vakinhoud en didactiek. Maar ook vakinhoud en didactiek integreren we niet weg. De manier waarop we de vakdidactiek kunnen ondersteunen wat mij betreft dus ook niet. Of, zoals Pløn aangeeft: een leraar moet media naar zijn hand kunnen zetten. Het kunnen gebruiken van media op zo'n manier dat het onderwijs optimaal ondersteund wordt is een vak apart en verdient wat mij betreft dus ook aandacht in de lerarenopleiding (maar wel zoveel mogelijk geintegreerd met vakdidactiek!).
woensdag 30 juni 2010
vrijdag 25 juni 2010
ORD2010: Taaltreffers, een serious game om woordenschat te verhogen
Vanmorgen mocht ik op de ORD ons onderzoek naar Taaltreffers presenteren. Taaltreffers is een online serious game met bijbehorende lesbrieven en ondersteunend materiaal, bedoeld om de woordenschat van leerlingen in de bovenbouw van het basisonderwijs te verhogen. Het project en het onderzoek rondom Taaltreffers wordt uitgevoerd door FC Twente Stichting Scoren in de Wijk, SOV Concept en Vormgeving, Expertis Onderwijsadviseurs, IJSfontein en wij zijn vanuit de Universiteit Twente betrokken.
De game en de lesbrieven zijn beide ontworpen aan de hand van het viertaktmodel van Verhallen (Verhallen & Verhallen, 1994), waarbij woorden in vier stappen worden aangeboden: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. Taaltreffers is tot nu toe twee keer ingezet in de groepen 6, 7 en 8. Uit evaluatieonderzoek blijkt dat zowel de leerkrachten als de leerlingen positief zijn over Taaltreffers. Wel ontbreken de kennis en vaardigheden om Taaltreffers optimaal aan te kunnen bieden soms bij de leerkrachten, met name als het gaat om het (taal-)didactische model dat aan Taaltreffers ten grondslag ligt en het gebruik daarvan in de lespraktijk. Leerlingen kunnen zelfstandig met de educatieve game aan de slag en zijn enthousiast. Uit de resultaten blijkt dat de woordenschat van de leerlingen significant is uitgebreid.
Op dit moment zijn we bezig met de opschaling van Taaltreffers: er komen meer woorden in (en meer thema's die niet direct iets met voetbal te maken hebben) en we gaan van 10 scholen naar 50 scholen in de regio Twente en 50 scholen bij vier andere betaald voetbal organisaties. Ook dan doen we weer onderzoek naar implementatieaspecten en leereffecten, maar ook naar bijvoorbeeld ouderbetrokkenheid.
In tegenstelling tot de andere presentaties in dezelfde sessie waarin ik ons onderzoek presenteerde, is Taaltreffers niet (alleen) ontstaan uit een onderzoeksdoel of een vraag vanuit een school, maar uit de maatschappelijke betrokkenheid van FC Twente bij haar supporterswijken. Vanuit die betrokkenheid is onder andere Taaltreffers ontstaan. Ook op dit vlak zijn ze daardoor wat mij betreft landskampioen! :-)
De presentatie over het onderzoek naar Taaltreffers 1 (2007-2009):
Samenwerking met Gent op het gebied van TPACK
De ORD is een mooie gelegenheid om - naast het volgen van presentaties en discussies - met collega's eens verder te praten over onderzoek en mogelijkheden voor verdere samenwerking te bespreken. Vanmorgen spraken we bijvoorbeeld met onze collega's uit Gent over onze samenwerking op het gebied van ict-integratie in de lerarenopleidingen voor basisonderwijs. Het uitvoeren van de literatuurstudie, waar ik gisteren de resultaten van presenteerde tijdens het TPACK symposium, was een eerste stap in onze samenwerking.
Nu we weten wat er aan wetenschappelijke literatuur beschikbaar is gaan we kijken hoe het staat met de huidige situatie op het gebied van ict-integratie in de lerarenopleiding. Op basis van de case study die Jo Tondeur uitgevoerd heeft in Vlaanderen willen wij een vergelijkbaar onderzoek uitvoeren bij een aantal pabo's in Nederland. Op basis van de uitkomsten van de case studies willen we dan kijken hoe we de ict-integratie (verder) kunnen bevorderen. Dit met het idee dat als pabostudenten tijdens hun opleiding al voldoende in aanraking komen met ict door goede voorbeelden van hun docenten en door het uitvoeren van specfieke opdrachten op bijvoorbeeld de stageschool, zij ook in hun toekomstige loopbaan meer aan ict zullen gaan doen. Vergelijkbaar onderzoek willen we op de basisscholen zelf gaan uitvoeren.
Het is interessant om een dergelijk onderzoek met meerdere partners te doen. Niet alleen om de resultaten met elkaar te vergelijken, maar ook om samen na te denken over de opzet van het onderzoek en de mogelijke rol van TPACK binnen de lerarenopleidingen.
Nu we weten wat er aan wetenschappelijke literatuur beschikbaar is gaan we kijken hoe het staat met de huidige situatie op het gebied van ict-integratie in de lerarenopleiding. Op basis van de case study die Jo Tondeur uitgevoerd heeft in Vlaanderen willen wij een vergelijkbaar onderzoek uitvoeren bij een aantal pabo's in Nederland. Op basis van de uitkomsten van de case studies willen we dan kijken hoe we de ict-integratie (verder) kunnen bevorderen. Dit met het idee dat als pabostudenten tijdens hun opleiding al voldoende in aanraking komen met ict door goede voorbeelden van hun docenten en door het uitvoeren van specfieke opdrachten op bijvoorbeeld de stageschool, zij ook in hun toekomstige loopbaan meer aan ict zullen gaan doen. Vergelijkbaar onderzoek willen we op de basisscholen zelf gaan uitvoeren.
Het is interessant om een dergelijk onderzoek met meerdere partners te doen. Niet alleen om de resultaten met elkaar te vergelijken, maar ook om samen na te denken over de opzet van het onderzoek en de mogelijke rol van TPACK binnen de lerarenopleidingen.
Labels:
ict,
leraar,
onderzoek,
pabostudent,
TPACK
ORD2010: Ons TPACK symposium, website & Kennisnetboekje
Op 24 juni vond het TPACK symposium plaats dat wij (Joke Voogt en ikzelf) tijdens de ORD organiseerden in samenwerking met onze collega's uit Gent, Jo Tondeur en Johan van Braak. Tijdens het symposium presenteerde ik de resultaten van de TPACK literatuurstudie die wij de afgelopen maanden uitgevoerd hebben. Het literatuuronderzoek gaat in op de wetenschappelijke basis van TPACK, voorbeelden van TPACK in de onderwijspraktijk in het po en vo, manieren om (toekomstige) leraren te ondersteunen bij het verwerven van TPACK en manieren om te meten wat het TPACK-niveau is van deze leraren.
De conclusies uit het onderzoek zijn
Na onze presentatie was de beurt aan Jo Tondeur die de laatste resultaten van de case study over TPACK in de Vlaamse lerarenopleiding presenteerde. Een interessante vergelijking tussen drie verschillende lerarenopleidingen die op verschillende manieren omgaan met ict-integratie in de opleiding. Ik hoop binnenkort wat meer te kunnen schrijven over de details van het onderzoek en de resultaten daarvan. Voor nu is de informatie ook te vinden op http://www.tpacknl.nl/. Na afloop van beide presentaties was het de beurt aan Jan van Driel om als discussiant en expert op het gebied van PCK iets te zeggen over de toegevoegde waarde van de "T" aan PCK. De discussie in de zaal spitste zich vooral toe op de vraag of het inderdaad nodig is om toch weer expliciet aandacht te vragen voor de "T", of dat die "T" niet zo snel mogelijk "weg-geintegreerd" moet worden.
Ik weet zelf niet zeker of we de T wel willen weg-integreren. In de eerste plaats is de T nog steeds zo'n nieuw en vreemd ding voor veel leraren, dat ik bang ben dat met het weglaten van de T de hele ict-implementatie weer stagneert. En ict ontwikkelt zich nog steeds zo snel, dat er aandacht moet blijven voor nieuwe toepassingen en de manier waarop je die toepassingen kan gebruiken in je onderwijs. Ten tweede denk ik zelf dat de boodschap van het TPACK model echt de integratie is van inhoud, didactiek en ict en dat als je gaat nadenken over je onderwijs, je ook direct moet nadenken over de T-kant. En ja, dat moet een geintegreerd onderdeel zijn (worden) van het standaard repertoire van een leraar, maar dat betekent dus ook dat je altijd rekening moet houden met de T-kant. En dat je elke keer kritisch moet kijken wat voor soort ict je gaat gebruiken in je onderwijs (of wanneer je dat niet doet!).
Onze presentatie over de literatuurstudie:
De conclusies uit het onderzoek zijn
- Het wetenschappelijk onderzoek naar TPACK staat nog in de kinderschoenen;
- TPACK is een veelbelovend model, aansprekend en uitgaand van de professionaliteit en de praktijkkennis van de leraar;
- In het TPACK model is nog niet voldoende aandacht voor opvattingen van leraren over leren en lesgeven, terwijl we weten dat dit ook bij de intentie om ict te gaan gebruiken van groot belang is;
- De uitwerking van voorbeelden van ict-integratie binnen specifieke vakgebieden is nog erg kleinschalig en fragmentarisch. TPACK lijkt vooral geschikt voor het voortgezet onderwijs en vakleerkrachten en iets minder voor leraren uit het basisonderwijs, hoewel zij natuurlijk ook altijd met specifieke vakinhouden bezig zijn (maar wel over alle vakgebieden iets moeten weten);
- Het ontwikkelen van TPACK door leraren kan het beste gebeuren op een actieve manier, in een langer traject (niet via 1 vak of cursus) en op basis van praktijkproblemen. Een van de meest effectieve manieren om TPACK te ontwikkelen is door te werken in docentontwerpteams, waarin je samenwerkt aan een praktijkprobleem en op die manier tegelijkertijd werkt aan onderwijsvernieuwing en professionalisering;
- Er zijn verschillende instrumenten ontwikkeld om TPACK te meten, maar dit moet nog verder ontwikkeld worden. De belangrijkste instrumenten zullen ook in het Nederlands vertaald worden.
Dit zijn natuurlijk maar wat highlights uit het hele onderzoek.. Maar: het literatuuronderzoek is natuurlijk beschikbaar voor idereen die daarin geinteresseerd is. En een populaire versie van het onderzoek is uitgekomen in de onderzoeksreeks van Kennisnet! Een heel mooie manier om TPACK verder onder het voetlicht te brengen.
Na onze presentatie was de beurt aan Jo Tondeur die de laatste resultaten van de case study over TPACK in de Vlaamse lerarenopleiding presenteerde. Een interessante vergelijking tussen drie verschillende lerarenopleidingen die op verschillende manieren omgaan met ict-integratie in de opleiding. Ik hoop binnenkort wat meer te kunnen schrijven over de details van het onderzoek en de resultaten daarvan. Voor nu is de informatie ook te vinden op http://www.tpacknl.nl/. Na afloop van beide presentaties was het de beurt aan Jan van Driel om als discussiant en expert op het gebied van PCK iets te zeggen over de toegevoegde waarde van de "T" aan PCK. De discussie in de zaal spitste zich vooral toe op de vraag of het inderdaad nodig is om toch weer expliciet aandacht te vragen voor de "T", of dat die "T" niet zo snel mogelijk "weg-geintegreerd" moet worden.
Ik weet zelf niet zeker of we de T wel willen weg-integreren. In de eerste plaats is de T nog steeds zo'n nieuw en vreemd ding voor veel leraren, dat ik bang ben dat met het weglaten van de T de hele ict-implementatie weer stagneert. En ict ontwikkelt zich nog steeds zo snel, dat er aandacht moet blijven voor nieuwe toepassingen en de manier waarop je die toepassingen kan gebruiken in je onderwijs. Ten tweede denk ik zelf dat de boodschap van het TPACK model echt de integratie is van inhoud, didactiek en ict en dat als je gaat nadenken over je onderwijs, je ook direct moet nadenken over de T-kant. En ja, dat moet een geintegreerd onderdeel zijn (worden) van het standaard repertoire van een leraar, maar dat betekent dus ook dat je altijd rekening moet houden met de T-kant. En dat je elke keer kritisch moet kijken wat voor soort ict je gaat gebruiken in je onderwijs (of wanneer je dat niet doet!).
Onze presentatie over de literatuurstudie:
woensdag 23 juni 2010
ORD2010: Vrouwen uit het basisonderwijs zijn positief over ict in het onderwijs!
Marjan Vermeulen van het Ruud de Moor Centrum gaf vanmiddag een presentatie over leraarkenmerken en het gebruik van digitale leermaterialen in het onderwijs. Zij bouwt daarbij voort op het onderzoek van Karel Kreijns waar ik eerder over schreef. Het onderzoek van Marjan gaat in op verschillende achtergrondvariabelen (zoals leeftijd, angst, computerervaring, deelname aan professionale leeractiviteiten) van leraren en brengt dat in verband met verschillende stellingen over houding ten aanzien van ict-gebruik. Uit het onderzoek blijkt dat het geslacht, schooltype (po, vmbo, vo), angst, persoonlijk ondernemerschap en deelname aan professionale leeractiviteiten van invloed is op het gebruik van digitale leermaterialen. Interessant is dat uit de resultaten blijkt dat vrouwen uit het primair onderwijs de meest positieve houding hebben! Verder zijn (uiteraard) mensen zonder angst en met persoonlijk ondernemerschap en deelname aan professionale leeractiviteiten ook positiever over het gebruik van ict.
Tijdens de discussie worden wel vragen gesteld over de stellingen die gebruikt zijn om de houding van leraren te meten. Waarom deze stellingen en geen anderen? Daarnaast worden er vragen gesteld over wie de vragenlijst ingevuld hebben: vullen positief gestemde vrouwen niet sneller een dergelijke vragenlijst in? Dit zijn discussies die vaker gevoerd worden, maar de onderzoekers geven aan dat ze op basis van het aantal respondenten (ruim 1200) en de verdeling van respondenten (man/vrouw en schooltype) zodanig is dat deze conclusies wel gerechtvaardigd zijn. Uit de presentatie blijkt overigens uiteindelijk niet duidelijk of het echt gaat om vrouwen uit het basisonderwijs, of dat vrouwen over het algemeen een positievere houding hebben en dat leraren uit het po positiever zijn dan leraren uit het vo...
Tijdens de discussie worden wel vragen gesteld over de stellingen die gebruikt zijn om de houding van leraren te meten. Waarom deze stellingen en geen anderen? Daarnaast worden er vragen gesteld over wie de vragenlijst ingevuld hebben: vullen positief gestemde vrouwen niet sneller een dergelijke vragenlijst in? Dit zijn discussies die vaker gevoerd worden, maar de onderzoekers geven aan dat ze op basis van het aantal respondenten (ruim 1200) en de verdeling van respondenten (man/vrouw en schooltype) zodanig is dat deze conclusies wel gerechtvaardigd zijn. Uit de presentatie blijkt overigens uiteindelijk niet duidelijk of het echt gaat om vrouwen uit het basisonderwijs, of dat vrouwen over het algemeen een positievere houding hebben en dat leraren uit het po positiever zijn dan leraren uit het vo...
ORD2010: Waarom gebruiken leraren Wikiwijs niet?
Vanmiddag was ik bij een presentatie van Karel Kreijns van het Ruud de Moor Centrum die zich afvroeg waarom leraren ict niet of matig inzetten in hun onderwijs. Daarbij ging hij vooral in op de houding van leraren met betrekking tot het gebruik van (open) digitale leermaterialen in het onderwijs en nog specifieker: het gebruik van materiaal uit Wikiwijs.
Op basis van de Theory of Planned Behavior (Fishbein & Ajzen, 1975) hebben Karel en collega's een geintegreerd model voor gedragsvoorspelling ontwikkeld. Binnen dit model wordt een belangrijke relatie aangebracht tussen de intentie om bepaald gedrag te vertonen en het daadwerkelijk vertoonde gedrag. Deze relatie kan beinvloed worden door deskundigheid van een persoon en door omgevingsfactoren (iemand kan wel deskundig genoeg zijn om een digibord te gebruiken, maar als dat bord aan de andere kant van het gebouw hangt is het maar de vraag of je het bord echt gaat gebruiken). De intentie van iemand kan verder bepaald worden door houding, ervaren sociale invloed en eigen effectiviteit.
Het onderzoek van Karel gaat in op in hoeverre houding, ervaren sociale invloed en eigen effectiviteit de intentie om digitaal leermateriaal te gaan gebruiken beinvloeden. Om dit te achterhalen is vragenlijstonderzoek gedaan. Op basis ruim 1200 ingevulde vragenlijsten blijkt dat met name de eigen effectiveit van groot belang is en hoewel in mindere mate ook de houding van leraren. De gepercipieerde kennis en vaardigheden over het gebruik van een ict-toepassing is weer van invloed op de eigen effectiviteit.
Interessant!! In het onderzoek dat ik samen met Chantal Velthuis (Hogeschool Edith Stein) en Bart Ormel (Universiteit Twente) uitgevoerd heb naar redenen waarom leraren weinig aandacht besteden aan het domein techniek in het basisonderwijs komen wij tot vergelijkbare resultaten! Wat Karel eigen effectiviteit noemt wordt in de literatuur "self-efficacy" genoemd en vertalen wij als "gevoel van bekwaamheid", of volgens de definitie van Bandura (1977) als "het vertrouwen dat een individu in zichzelf heeft om bepaalde taken tot een goed einde te brengen ". Dit gevoel van bekwaamheid in combinatie met de zelfingeschatte kennis op het gebied van natuur- en scheikunde, aarde- en ruimtesystemen, technieksystemen en mathematische systemen lijken belangrijke voorspellers te zijn voor het wel of niet verzorgen van techniek in het basisonderwijs. Morgen presenteren wij dit onderzoek op de ORD...
Op basis van de Theory of Planned Behavior (Fishbein & Ajzen, 1975) hebben Karel en collega's een geintegreerd model voor gedragsvoorspelling ontwikkeld. Binnen dit model wordt een belangrijke relatie aangebracht tussen de intentie om bepaald gedrag te vertonen en het daadwerkelijk vertoonde gedrag. Deze relatie kan beinvloed worden door deskundigheid van een persoon en door omgevingsfactoren (iemand kan wel deskundig genoeg zijn om een digibord te gebruiken, maar als dat bord aan de andere kant van het gebouw hangt is het maar de vraag of je het bord echt gaat gebruiken). De intentie van iemand kan verder bepaald worden door houding, ervaren sociale invloed en eigen effectiviteit.
Het onderzoek van Karel gaat in op in hoeverre houding, ervaren sociale invloed en eigen effectiviteit de intentie om digitaal leermateriaal te gaan gebruiken beinvloeden. Om dit te achterhalen is vragenlijstonderzoek gedaan. Op basis ruim 1200 ingevulde vragenlijsten blijkt dat met name de eigen effectiveit van groot belang is en hoewel in mindere mate ook de houding van leraren. De gepercipieerde kennis en vaardigheden over het gebruik van een ict-toepassing is weer van invloed op de eigen effectiviteit.
Interessant!! In het onderzoek dat ik samen met Chantal Velthuis (Hogeschool Edith Stein) en Bart Ormel (Universiteit Twente) uitgevoerd heb naar redenen waarom leraren weinig aandacht besteden aan het domein techniek in het basisonderwijs komen wij tot vergelijkbare resultaten! Wat Karel eigen effectiviteit noemt wordt in de literatuur "self-efficacy" genoemd en vertalen wij als "gevoel van bekwaamheid", of volgens de definitie van Bandura (1977) als "het vertrouwen dat een individu in zichzelf heeft om bepaalde taken tot een goed einde te brengen ". Dit gevoel van bekwaamheid in combinatie met de zelfingeschatte kennis op het gebied van natuur- en scheikunde, aarde- en ruimtesystemen, technieksystemen en mathematische systemen lijken belangrijke voorspellers te zijn voor het wel of niet verzorgen van techniek in het basisonderwijs. Morgen presenteren wij dit onderzoek op de ORD...
ORD2010: Keynote Christopher Day
De eerste keynote van de ORD werd verzorgd door Christopher Day, Professor of Education and Co-Director of the Teacher and Leadership Research Centre (TLRC). Zijn presentatie met de titel "The new lives of teachers: research which influences" begint met de opmerking dat er altijd een kloof is geweest tussen theorie en praktijk en tussen onderzoekers en leraren en dat dat nog steeds zo is. Aan de ene kant komt dat doordat je als leraar niet vanzelfsprekend nadenkt over onderzoek doen, maar aan de andere kant zijn onderzoekers heel goed in geisoleerd werken aan eigen onderzoek. Een ander probleem dat Christpher Day aanhaalt is een uitspraak die door David Hargreaves is gedaan: al het geld wat in onderzoek wordt gestopt leidt nog tot te weinig kwaliteitsverbetering en radicale onderwijsinnovatie en de resultaten die er wel zijn worden te weinig gewaardeerd door leraren en beleidsmakers. Dit kan uiteraard wel wat genuanceerd worden, maar de belangrijkste boodschap is dat het beter koppelen van onderzoek aan praktijk nodig is. Dit hoeft niet alleen door evidence-based onderzoek, maar (juist) ook door onderzoek in de praktijk in samenwerking met leraren!
Nadat Christopher Day een aantal redenen heeft aangegeven waar de kloof tussen onderzoek en praktijk vandaan komt (hij noemt ze self-inflicted separations en ze gaan o.a. in op de specifieke onderzoekstaal/jargon van onderzoekers en de eeuwige discussie over welke onderzoeksmethode nu het beste is) worden drie soorten onderzoek genoemd die problemen kunnen oplossen in de onderwijspraktijk:
Maar wat betekent dit nu voor de leraar? Hij/zij moet ook over competenties beschikken om mee te draaien in het onderzoek. Als de leraar zich goed voelt bij het onderzoek, het onderzoek ook echt een probleem uit zijn/haar praktijk oplost en de leraar durft daardoor ook mee te doen zouden er goede stappen gezet kunnen worden.
Christopher Day eindigt zijn presentatie met de vraag waarom mensen onderzoek doen en wat de beste reden is. Er zijn mensen die onderzoek doen omdat het moet, om een baan te hebben en geld te verdienen (research as a job), mensen die onderzoek doen om hogerop te komen (research as a career) en dan vaak met onderzoek stoppen als het beoogde carrierepad bereikt is en mensen die onderzoek doen omdat zij nieuwe kennis willen creeeren, leraren willen ondersteunen en onderwijs willen vernieuwen (research as a vocation). Uiteraard gaat Christopher's voorkeur uit naar het laatste!
Nadat Christopher Day een aantal redenen heeft aangegeven waar de kloof tussen onderzoek en praktijk vandaan komt (hij noemt ze self-inflicted separations en ze gaan o.a. in op de specifieke onderzoekstaal/jargon van onderzoekers en de eeuwige discussie over welke onderzoeksmethode nu het beste is) worden drie soorten onderzoek genoemd die problemen kunnen oplossen in de onderwijspraktijk:
- Research into practice settings: the experimental model
In dit soort onderzoek wordt een experiment bedacht door een onderzoeker, dit wordt in de praktijk gebracht en conclusies worden getrokken (the researcher as solution giver) - Design research and development
De onderzoeker is ook ontwikkelaar, als extern persoon betrokken bij het onderzoek, maar de leraar is de belangrijste betrokkene - Participatroy action research
In dit model doet de onderzoeker mee in de praktijk van de leraar als ondersteuner van het proces en helpt waar mogelijk
Maar wat betekent dit nu voor de leraar? Hij/zij moet ook over competenties beschikken om mee te draaien in het onderzoek. Als de leraar zich goed voelt bij het onderzoek, het onderzoek ook echt een probleem uit zijn/haar praktijk oplost en de leraar durft daardoor ook mee te doen zouden er goede stappen gezet kunnen worden.
Christopher Day eindigt zijn presentatie met de vraag waarom mensen onderzoek doen en wat de beste reden is. Er zijn mensen die onderzoek doen omdat het moet, om een baan te hebben en geld te verdienen (research as a job), mensen die onderzoek doen om hogerop te komen (research as a career) en dan vaak met onderzoek stoppen als het beoogde carrierepad bereikt is en mensen die onderzoek doen omdat zij nieuwe kennis willen creeeren, leraren willen ondersteunen en onderwijs willen vernieuwen (research as a vocation). Uiteraard gaat Christopher's voorkeur uit naar het laatste!
ORD2010: Onderwijs Research Dagen
Van 23 tot en met 25 juni 2010 vinden de Onderwijs Research Dagen (ORD) plaats in Enschede. Tijdens de ORD komt onderwijsonderzoekend Nederland en Vlaanderen bij elkaar om de meest recente bevindingen uit onderzoek met elkaar te delen. De ORD wordt georganiseerd onder auspiciën van de Vereniging voor Onderwijs Research (VOR) en het Vlaams Forum voor Onderwijsonderzoek (VFO).
De ORD werd geopend door Jules Pieters, hoogleraar van onze vakgroep Curriculumontwerp & Onderwijsinnovatie (C&O). Jules lichtte het thema van deze ORD toe, "de lerende leraar als onderzoeker en ontwerper", een thema waar wij in het onderzoek van C&O ook aandacht aan besteden.
Tijdens de ORD zal ik zoveel mogelijk naar sessies gaan over ict in het onderwijs en zal zelf ook een aantal presentaties verzorgen over TPACK (integratie van ict in het onderwijs en in lerarenopleidingen), Taaltreffers (serious game voor woordenschat), en het stimuleren van techniekonderwijs in het basisonderwijs.
De ORD werd geopend door Jules Pieters, hoogleraar van onze vakgroep Curriculumontwerp & Onderwijsinnovatie (C&O). Jules lichtte het thema van deze ORD toe, "de lerende leraar als onderzoeker en ontwerper", een thema waar wij in het onderzoek van C&O ook aandacht aan besteden.
Tijdens de ORD zal ik zoveel mogelijk naar sessies gaan over ict in het onderwijs en zal zelf ook een aantal presentaties verzorgen over TPACK (integratie van ict in het onderwijs en in lerarenopleidingen), Taaltreffers (serious game voor woordenschat), en het stimuleren van techniekonderwijs in het basisonderwijs.
Abonneren op:
Posts (Atom)