Tijdens de laatste dag van de Online Educa in Berlijn, tijdens de allerlaatste parallelsessie, mocht ik samen met Ellen van den Berg van de Hogeschool Edith Stein en Wim de Boer van de SLO een zogenaamde "Learnshop" (a mix of expert presentations with small group discussions) verzorgen over ontwerpprincipes voor fysieke leeromgevingen met een virtuele component. Deze Learnshop kwam voort uit een project dat ik samen met de SLO en de Hogeschool Edith Stein uitvoer over studielandschappen en leeromgevingen. Het afgelopen jaar hebben we een aantal scholen voor po, vo en ho bezocht en hebben gekeken hoe deze ingericht zijn. Daarbij was met name aandacht voor de inrichting van studielandschappen of ruimtes die waren ingericht met een specifiek (leer)doel.
Tijdens de Learnshop gaven we een introductie over ons werk tot nu toe en presenteerden we een aantal "issues" die naar voren kwamen tijdens onze bezoeken aan de scholen. Een voorbeeld daarvan is de verwarring over het begrip "transparantie". Een school voor voortgezet onderwijs heeft door een architect een prachtig gebouw laten ontwerpen. Het gebouw voldoet aan allerlei kenmerken van transparantie, met name daar waar het gaat om zichtbare transparantie: veel muren zijn van glas, je kan overal in- en doorkijken, het gebouw is licht en heeft een open sfeer. Alhoewel dit er heel mooi uitziet (en de architect hier ook prijzen voor heeft gewonnen), blijkt deze transparantie in de praktijk niet werkbaar te zijn. Want naar binnen kijken in een klas betekent dat je precies kan zien wat de docent doet en die voelt zich daardoor niet altijd even "veilig". En van de ene klas naar de andere klas kijken om te zien wat je medeleerlingen aan het doen zijn is in het begin natuurlijk erg leuk, maar de leerlingen geven zelf aan dat het ook wel erg afleidend is. Maar wat waren de oorspronkelijke ideeen over transparantie toen de school nadacht over hun gebouw en hun onderwijs? Ging transparantie wellicht over de duidelijkhied van waar een bepaalde ruimte voor gebruikt zou moeten/kunnen worden? Dat is slechts gelukt op 1 locatie in het gebouw: de studio's om muziek te maken. Doordat dat geluidsdichte ruimtes zijn waar muziekinstrumenten staan is het voor iedereen duidelijk hoe deze ruimte gebruikt moet worden.. In het kader van deze casus zijn wij in het project bijvoorbeeld aan de slag gegaan met "functionele transparantie"en hoe je dit voor elkaar kan krijgen.
Een manier om na te denken over dit soort aspecten en hoe dit kan doorwerken op het ontwerp van de fysieke en virtuele leeromgeving is het werken met behulp van ontwerpprincipes. Een ontwerpprincipe heeft de volgende structuur (van den Akker, 1999): “Als je interventie X wilt ontwerpen voor doel/functie Y in context Z, dan wordt aanbevolen om de interventie de karakteristieken A, B en C te geven en dat te doen via procedure K, L en M, vanwege de argumenten P, Q en R”. In het eerste deel is het middel-doel denken van ontwerpen duidelijk te herkennen, in het tweede gedeelte speelt het onderbouwen van dit denken vanuit theoretische achtergronden een wezenlijke rol. Vanwege de expliciete theoretische onderbouwing van het ontwerp kan deze onderbouwing bij de uitvoering ervan ook getoetst worden.
Nu is het niet eenvoudig om even snel aan de gang te gaan met ontwerpprincipes. Toch wilden we de deelnemers aan onze Learnshop aan de slag laten gaan om op deze manier na te denken over de inrichting van een leeromgeving, waarin zowel fysieke als virtuele aspecten een rol kunnen spelen. We hebben daarom de formule voor een ontwerpprincipe vereenvoudigd tot een "als-dan-omdat-je". Als je een leeromgeving wilt ontwerpen met als doel .... dan moet je ervoor zorgen dat.... omdat.....
Het bezig zijn met de als-dan-omdatjes leverde een actieve Learnshop op. In kleine groepjes werd druk gediscussieerd over zowel het formuleren van de als-dan-omdatjes als over het nut en gebruik er van. Het leverde ons een aantal nieuwe interessante opntwerpprincipes op, maar ook het verdere besef dat het discussieren over de inhoud van de ontwerpprincipes minstens zo belangrijk is als het uiteindelijk hebben van de principes.
Tijdens de Learnshop gaven we een introductie over ons werk tot nu toe en presenteerden we een aantal "issues" die naar voren kwamen tijdens onze bezoeken aan de scholen. Een voorbeeld daarvan is de verwarring over het begrip "transparantie". Een school voor voortgezet onderwijs heeft door een architect een prachtig gebouw laten ontwerpen. Het gebouw voldoet aan allerlei kenmerken van transparantie, met name daar waar het gaat om zichtbare transparantie: veel muren zijn van glas, je kan overal in- en doorkijken, het gebouw is licht en heeft een open sfeer. Alhoewel dit er heel mooi uitziet (en de architect hier ook prijzen voor heeft gewonnen), blijkt deze transparantie in de praktijk niet werkbaar te zijn. Want naar binnen kijken in een klas betekent dat je precies kan zien wat de docent doet en die voelt zich daardoor niet altijd even "veilig". En van de ene klas naar de andere klas kijken om te zien wat je medeleerlingen aan het doen zijn is in het begin natuurlijk erg leuk, maar de leerlingen geven zelf aan dat het ook wel erg afleidend is. Maar wat waren de oorspronkelijke ideeen over transparantie toen de school nadacht over hun gebouw en hun onderwijs? Ging transparantie wellicht over de duidelijkhied van waar een bepaalde ruimte voor gebruikt zou moeten/kunnen worden? Dat is slechts gelukt op 1 locatie in het gebouw: de studio's om muziek te maken. Doordat dat geluidsdichte ruimtes zijn waar muziekinstrumenten staan is het voor iedereen duidelijk hoe deze ruimte gebruikt moet worden.. In het kader van deze casus zijn wij in het project bijvoorbeeld aan de slag gegaan met "functionele transparantie"en hoe je dit voor elkaar kan krijgen.
Een manier om na te denken over dit soort aspecten en hoe dit kan doorwerken op het ontwerp van de fysieke en virtuele leeromgeving is het werken met behulp van ontwerpprincipes. Een ontwerpprincipe heeft de volgende structuur (van den Akker, 1999): “Als je interventie X wilt ontwerpen voor doel/functie Y in context Z, dan wordt aanbevolen om de interventie de karakteristieken A, B en C te geven en dat te doen via procedure K, L en M, vanwege de argumenten P, Q en R”. In het eerste deel is het middel-doel denken van ontwerpen duidelijk te herkennen, in het tweede gedeelte speelt het onderbouwen van dit denken vanuit theoretische achtergronden een wezenlijke rol. Vanwege de expliciete theoretische onderbouwing van het ontwerp kan deze onderbouwing bij de uitvoering ervan ook getoetst worden.
Nu is het niet eenvoudig om even snel aan de gang te gaan met ontwerpprincipes. Toch wilden we de deelnemers aan onze Learnshop aan de slag laten gaan om op deze manier na te denken over de inrichting van een leeromgeving, waarin zowel fysieke als virtuele aspecten een rol kunnen spelen. We hebben daarom de formule voor een ontwerpprincipe vereenvoudigd tot een "als-dan-omdat-je". Als je een leeromgeving wilt ontwerpen met als doel .... dan moet je ervoor zorgen dat.... omdat.....
Het bezig zijn met de als-dan-omdatjes leverde een actieve Learnshop op. In kleine groepjes werd druk gediscussieerd over zowel het formuleren van de als-dan-omdatjes als over het nut en gebruik er van. Het leverde ons een aantal nieuwe interessante opntwerpprincipes op, maar ook het verdere besef dat het discussieren over de inhoud van de ontwerpprincipes minstens zo belangrijk is als het uiteindelijk hebben van de principes.
Ik vond het een bijzonder prettige workshop. Ten eerste was het een actieve workshop, wat nooit mis is aan het einde van een drukke conferentie. Ten tweede omdat ik veel leerpunten meeneem. Ik begeleid studenten in het ontwikkelen van een onderwijsontwerp, ik ga deze methode invoegen als werkvorm. Op deze manier ervaar ik op een andere manier de kracht en raak ik ook bekender met ontwerpprincipes en de basis daarvan ontwerpgericht onderzoek.
BeantwoordenVerwijderen